Dagboek van de afvaller - Aflevering 8
Lees het dagboek van de achtste afvaller.
Het beton van Tirana baadt in de gele avondzon. Ik sta voor het enorme raam van mijn hotelkamer, en wip mijn gympen uit om met mijn blote tenen grip te krijgen op het tapijt en op de normale wereld. Waar ben ik, wat moet ik hier nu weer van vinden?
Een halfuur geleden zat ik nog op een klapstoeltje in de tuin van het huis van de voormalig dictator van Albanië, hand in hand met het kleine clubje waarvan ik niet kon geloven dat ik er lid van mocht zijn. Eén voor één kregen Everon, Kim-Lian en Fresia hun groene scherm, waardoor mijn rode niet meer nodig was. Ik ben toen opgestaan, geloof ik, er waren knuffels, tranen, en ik meen me een praatje met Rik te herinneren. Iemand heeft me een busje in geholpen, en daarna een hotel binnen geloodst, waar ineens al die mooie mensen stonden waar ik de afgelopen weken zo dol op was geworden, en vervolgens weer hartverscheurend afscheid van had moeten nemen. Best wel raar dat je in zo’n korte tijd zoveel van mensen kunt gaan houden, maar in Albanië gelden blijkbaar andere natuurwetten.
Zij, mijn lotgenoten, ontfermden zich op hun beurt over de zoveelste patiënt die hun sanatorium kwam binnenstrompelen. Zij wisten: laat hem maar even, die trekt wel bij, want straks komt het onderdeel waarbij we stiekem gaan feesten op een hotelkamer, en de liften gaan misbruiken om met zijn allen lallend op en neer te reizen met de rokers van het gezelschap. Dan begint het genezingsproces, wisten zij.
Ik draai me weg van het raam, en kijk naar mijn opengeritste koffer. Daar liggen de shirtjes en de shorts die alles hebben meegemaakt. Er zit te veel avontuur in om in deze steriele kamer op te hangen. De geur van zee, stof en angstzweet stijgt eruit op. Ruïnes, meren, fabrieken, stranden, dorpjes… Ik kan de boel laten wassen, maar dan zou ik toegeven dat het allemaal voorbij is, en daar ben ik nog lang niet aan toe. Ik hang nog ondersteboven in een koeltoren. Ik ben nog schapen aan het hoeden, ballonnen aan het prikken en naar sleutels aan het graven. Ik hobbel nog in busjes met de liefste mensen die ik ooit ontmoet heb, zit nog tussen ze aan eettafels en lig nog met ze op hotelkamers.
Dan schiet ik overeind: Molboekje! Waar is mijn Molboekje! Met een plons in mijn maag heb ik de eerste heldere gedachte van deze dag: dat het nu niet meer uitmaakt waar mijn Molboekje is. Ik ga zitten op de grond en aai met mijn handen het tapijt om te voelen of deze kamer wel echt is. De lage zon schijnt recht in mijn toet. Dat Molboekje raakte ik elke dag tien keer kwijt, en dat kwam elke keer goed. Maar nu ben ik potverdorie mijn hart kwijt zeg, waar heb ik dat nou toch gelaten? Kut, vergeten bij die klapstoeltjes in die tuin natuurlijk. Of misschien verloren in Sarandë of Vlorë? Gjirokastër? Shkodër? Pff, laat maar even zitten. Iemand uit de groep vind ‘m vast wel weer.
Thomas van Luyn
Meer Wie is de Mol?