Sprookjes. 

Aan het begin van de boulevard staat een groot gebouw dat bestaat uit gewelven. Symmetrisch staan de pilaren naast elkaar, als basisschoolkinderen die hand in hand richting de bibliotheek lopen. De gehoorzame pilaren dragen een krulrijk dak, waarop drie koepeltorens zijn gebouwd. De middelste koepeltoren steelt de show, en dat weet zij zelf ook. Stoer, zelfverzekerd en standvastig kijkt zij uit over de boulevard en verwelkomt zij de uitgeruste mensen. Per slot van rekening zijn we in een oude kuurstad beland. Maar hoe kan het dan toch dat de mensen mistig lijken? Ze zijn eerder bezig met deze wereld te verlaten dan er volop van te genieten. Ze zijn meer níet hier, dan wél hier. De versierde gebouwen lijken de mensen hier te moeten compenseren, ze in balans te brengen; het zijn de gebouwen die genieten

Het waren de laatste paar regels die ik in mijn Molboekje opschreef. Ik had net de test gemaakt, was ervan verzekerd al een langere tijd te weten wat het antwoord was op die éne vraag, en gebruikte de resterende tijd – zoals ik dat zo vaak deed tijdens dit avontuur – om te schrijven. En het resultaat lag voor me; drie Molboekjes die niet meer volstonden met informatie over die ene vrouw, maar vol stonden met scènes, locatieomschrijvingen en gebeurtenissen. Want dit land, de plekken en de avonturen schreeuwden om beschreven te worden. En zodra de pen het papier raakt, krijgt die stem een welverdiende klank.

Een paar minuten later zou voor mij het sprookje eindigen; een groen scherm was me niet gegund...   

Toen ik opkeek, afwachtend op het moment dat we naar de executieplek mochten, zag ik de bloemen die in dit park stonden; bloemen die altijd leken te bloeien, waardoor ik nog een keer werd bevestigd in het gevoel dat ik al die tijd al had. Ik was in een sprookje beland.

Een paar minuten later zou voor mij het sprookje eindigen; een groen scherm was me niet gegund, een rood scherm werd aan me uitgeserveerd. En zoals je dat doet met een drankje dat je wordt aangeboden; je tikt hem achterover en lacht vriendelijk. 

En het kostte me ook geen moeite om vriendelijk te lachen, want wat was het bijzonder. Wat was ik dankbaar. Wat was ik écht gelukkig die bijna drie weken dat ik mee mocht huppelen met het gigacircus dat dit programma is. 

En dat geluksgevoel begon al bij de eerste dag dat we aankwamen toen we naar de allereerste draailocatie werden gebracht. Vanaf dat hooggelegen punt kon ik vanachter een heuphoge stenen muurtje over het dorp uitkijken. En nog veel verder dan dat; als ik naar rechts en links keek, zag ik dat na het dorp aaneengereigde landbouwvelden klaarlagen voor een nieuwe dag. Alsof het een kralenketting voor Moederdag was; landbouwgrond na landbouwgrond na landbouwgrond. Af en toe had een moedige boom stand gehouden en groeide hij nu weelderig een weg naar de zon, maar het was de vraag hoe lang een willekeurige boer die puberale opstand zou tolereren. 

Het was mooi om dit land, Tsjechië, zo te zien liggen. Al die boerderijen, met eigen levens, waar voor eenieder grote gebeurtenissen plaatsvonden. Het had me een herfstachtig melancholisch gevoel gegeven, al die levens, al dat land, al die kleuren en bomen zo te zien. Het was een uitzicht waar je je hele leven over na kon denken.

Wat ik toen niet had kunnen vermoeden is dat we dit soort uitzichten, dit soort locaties, dit soort plekken aan één stuk door zouden bezoeken. Alsof de wereld voor even in een Efteling was veranderd, en dat je zonder wachtrijen en kassa’s elke attractie in mocht wandelen. 

Dat dit avontuur zo overweldigend zou zijn, had ik nooit kunnen vermoeden. Sterker nog, aangezien iedere kandidaat altijd leek te zeggen dat ie ‘overal doorheen ging kijken’ en ‘nergens in zou trappen’, had ik me voorgenomen om de kandidaat te zijn die ‘nérgens doorheen zou kijken’ en ‘óveral in zou trappen’. 

En dat deed ik, vol overgave. Struikelmoment, na dansmove, na struikelmoment. Wankelend en wiebelend. En gelukkig maar. Want niet wetende in wat voor een programma, in wat voor een wereld ik was beland, ging ik er naïef en onbevangen doorheen, merkende dat hetgeen wat ik het liefst wilde vinden, bleek te ontstaan; een sprookje.

Want dat is wat Wie is de Mol? is; een sprookje. We reisden door een land dat van slijtage aan elkaar leek te hangen, als wasgoed dat niet écht schoon is geworden maar toch alvast hing te drogen. Maar ook het land dat gebouwen kent alsof het kerstbomen zijn; van top tot teen vol gehangen met versieringen. 

En zo kon het dat we naar een oud klooster reisden, waar het leek alsof de houten vloer een kromme rug had gekregen, en waar de oude meubels leken te kreunen. Misschien dat ze ons eigenlijk wilden zeggen: ‘Laat ons met rust.’ Om vervolgens door te reizen naar Tsjechische steden waarbij de versierde huizen in de straten het in zich hadden je te laten verlangen een overbuurman te zijn van zo’n gebouw, zodat je elke dag kon genieten van het uitzicht. Waarna we doorreden richting steden die je het liefst als een jurk zou willen aantrekken, omdat je dan gala klaar was. En die locaties bleven maar komen als cadeautjes en felicitaties op je verjaardag; zo mooi en verrassend, dat zelfs als het regent, de zon schijnt. 

Na een tijdje was het een pavlovreactie geworden. Als ik de bus uitliep op een nieuw locatie, stegen uit mijn keel direct opera-achtige klanken; ‘aaah’s’ en ‘ooohh’s’, gevolgd door ‘wat móóóói’. Momo, een van de geweldige crewmembers (sowieso stuk voor stuk fantastische mensen bij Wie is de Mol? – duizendmaal dank aan jullie allen), kon na een tijdje zijn lachen niet meer inhouden.

Maar los van het feit dat elk sprookje een prachtig decor heeft, een omgeving die betoverd lijkt te zijn, wordt ook elk sprookje vormgegeven door de karakters die erin voorkomen. En die karakters, die waren er. 

Toen we begonnen was ik met negen andere mensen; negen individuen die allemaal iets unieks hebben, allemaal iets bijzonders, allemaal mensen met een eigen verhaal. En elke keer dat iemand vertrok was het alsof een vervelend buurjongetje een puzzelstukje van de puzzel jatte; de gezelligheid werd langzaam uitgekleed. Al vormde zich met de overgebleven puzzelstukjes elke keer weer een nieuw plaatje dat warm en kleurrijk was.

En dat was dierbaar. Omdat je sommige mensen steeds beter leert kennen. Van The Grand Old Lady – lieve Renée, tot aan de jokeruitdelende Char, en team Roze (ja, Rock, zo noem ik ons toch maar even), tot de vurige stuiterbal Marije, tot aan Laks(ima), tot aan Remco die grappen als een polonaise aan elkaar wist te breien, tot aan De Stem en treinfanaat Erik en tot aan de altijd tekende (hoe klein het papier ook was) Florentijn. 

En Joshua, want als Wie is de Mol? een sprookje is, dan was Joshua de prins op het witte paard. De prins die mij toefluisterde wie de Mol was waardoor ik langer in dit sprookje mocht blijven, en die liet zien dat die ene regel ‘trust nobody’ toch niet helemaal waar was; óók in Wie is de Mol? bleek ruimte te zijn voor vertrouwen, waardoor vriendschap kon bloeien. 

En in elk sprookje zitten queesten; zaken die volbracht moeten worden. Ook dát zit in Wie is de Mol?. Van het koprolwild lasergamen, glijd je zo over in het afglijden van een gebouw van bijna 80 meter hoog. Om vervolgens in alle vroegte door te rijden richting een natuurgebied. Waar een bus ons dieper en dieper een bos in bracht, een bos dat langzaam aan zelfvertrouwen leek te winnen, waardoor het veranderde in een woud, waar we vervolgens mochten vingerverven op eeuwenoude rotsen. Om daarna doodleuk richting oude stilgezwegen en teruggetrokken mijnlocaties te gaan of richting een grasveld waar zweefvliegtuigen al hangjongerig op je leken te wachten.

Hoe het is om al die spellen te mogen spelen? Eigenlijk is dat, ja dit zeg ik als schrijver écht, niet te omschrijven. Want je mocht weer even ongeremd kind zijn; dat wat de grotemensenwereld je probeert af te leren, werd hier schaakmat gezet. Je hoefde het kind dat misschien met potlood nog in je geschetst zit, niet uit te gummen. Nee, bij Wie is de Mol? draait het leven opeens weer om maar één ding; spelletjes spelen. Wie is de Mol? is een groot schoolplein, bestaande uit een gigapeeltuin. Je verliest de realiteit en je relativeringsvermogen uit het oog, en dat is heerlijk. Fantasie en illusie ontnemen als een mist je zicht op de werkelijkheid. En dat gevoel is onbeschrijfbaar fantastisch.

Was ik dan écht niet verdrietig toen ik wegwandelde? Nee, verdrietig niet, ontroerd wel. Door alles wat was gebeurd, maar ook door het resultaat. Want – noem me een romanticus of iemand die te veel in symboliek gelooft – ik vond het prachtig om weg te huppelen, om vervolgens om te kijken en te zwaaien naar deze drie finalisten. Drie finalisten die een prachtig plaatje vormen; drie vrouwen die in verschillende fases van hun levens zitten, die alle drie anders zijn, met verschillende achtergronden, verschillende voorkeuren en die verschillende verhalen met zich meedragen. Drie prinsessen blijven over. En ja, dat is mooi. En goed. En ze bleven er nog lang en gelukkig.

Daarbij; ik kwam niet om te winnen, maar won wel. De hoofdprijs zelfs. Want ik won onvoorwaardelijke vriendschap, dat om te beginnen. Ik won om weer te mogen spelen, klieren en kind te zijn. En ik won het bewijs dat ik altijd al wilde hebben, maar nog niet eerder had gevonden. Want hoe hard sommige mensen ook het tegenovergestelde beweren, ik weet het nu zeker; sprookjes bestaan dus wél!

Blijf huppelen,

Liefs,

Splinter

Spinter tijdens opdracht 1. Voor joker staan