Sigrid ten Napel: 'Elf was ik, toen ik vol ongeloof en teleurstelling aan m'n moeder mededeelde dat mijn in het geheim gedroomde droom om mee te doen aan Wie is de Mol nooit uit zou komen. De programmamakers hadden besloten het over een andere boeg te gooien, voortaan zou de reis van je leven, zo stelde ik mij voor, alleen zijn weggelegd voor een selectief groepje bekende Nederlanders.'

Twaalf jaar later, en aardig wat televisie-uren rijker, schoot de gedachte aan dat moment nog wel eens door m'n hoofd, vervaagd en verkleurd door de tijd, maar de wens niet minder sterk. En hoewel er inmiddels niet enkel meer naar me werd geroepen als ik zonder te kijken de straat overstak, durfde ik van een deelname nog maar nauwelijks te dromen.

En toch, door een ingrijpen van bovenaf of een ander onverklaarbaar fenomeen zat ik ergens midden mei met m'n Mollega's, toen nog vreemden die ik enkel kende van tv of radio, in het vliegtuig richting Oregon. Naar Portland om precies te zijn, de stad met als motto 'Keep Portland weird', een toepasselijkere bestemming was haast onmogelijk zo bleek al snel; als kinderen vergaapten we ons aan alles wat groot en Amerikaans was, vol overgave stortten we ons op de opdrachten, we zongen liedjes, deden dansjes en los van alle verdenkingen over en weer werden we al heel snel maatjes. In sneltreintempo leerden we elkaar kennen en probeerden we de ander tegen beter weten in blind te vertrouwen, want ver van huis, zonder weet van wat zou komen, was elkaars gezelschap de enige constante. Althans, als er tijdens een opdracht niet weer eens iemand op mysterieuze wijze verdween.

En dan, voor de vierde keer alweer; “maak je klaar voor test en executie”. Dit keer zou ik drastisch handelen. De afgelopen dagen was het gebrek aan controle me mentaal steeds meer parten gaan spelen, en om te overleven moest ik op zoek naar houvast. Houvast die enkel gelegen was in de waarheid, in het antwoord op de vraag Wie is de Mol? Oftewel, ik zag geen andere oplossing dan al m'n kogels af te vuren op één iemand en één iemand alleen. Dit had logischerwijs twee mogelijke scenario's tot gevolg; ofwel ik zou deze ronde schadeloos doorkomen en dit spel uitzingen zonder enige twijfel over het doen en laten van de mol, óf ik zou mezelf regelrecht voorzien van een enkeltje huiswaarts. Voor dat laatste was ik absoluut nog niet klaar, maar ik kon niet langer overweg met de onzekerheid. Neem van mij aan, het is een groot goed om te kunnen vertrouwen op de blikken en woorden van je naasten, en het zet alles op losse schroeven wanneer die vanzelfsprekendheid wegvalt.

Eenmaal gezeten tegenover Art, wist ik dat dit fout zou aflopen. Als een vloedgolf stortte de gesprekken en gebeurtenissen van afgelopen week over me heen; er waren vreemde verbonden gesloten, driehoeksverhoudingen ontstaan die van geheimen en leugens om bestwil aan elkaar hingen. En ineens werd me duidelijk, het is echt waar 'niets is wat het lijkt'.

M'n naam werd genoemd, en ik wist dat alle bijgeloof van de wereld tekort zou schieten om dat reeds voorgeprogrammeerde rode scherm nog groen te doen kleuren. En nog voor de genadeslag, gaf ik me eraan over. Het was voorbij.

Eerst voelde ik niks en toen alles tegelijk; boos, blij, verdrietig, teleurgesteld, ongeloof en geluk. Ik weet het, grote woorden, maar dit spel neemt alles over, er had een verschuiving plaats gevonden van wonderlijk speelparadijs naar realiteit. Vrijwel direct doemde ook de vraag op: Heb ik wel genoeg genoten van dit fantastische gezelschap? Ben ik niet té veel opgegaan in het spel en daarmee vergeten te zien met wíe ik eigenlijk op reis was, in Amerika nog wel!? En tranen stroomden, rijkelijk. Ik wist ineens niet meer hoe me tot die groep mensen te verhouden. Weg is weg bij Wie is de Mol. En na de innige omhelzingen en dikke kussen, konden we niet nog even een drankje doen. Zoals we dat elke avond hadden gedaan, om vervolgens tegen elkaar te zeggen; “het was allemaal maar een spelletje”, waarop de ander dan zou reageren; “en ik meende het allemaal niet zo, hoor.” En dan zouden we lachen. En proosten.

Al pratende met Art overviel me nog een ander gevoel. Ik moest terug naar de échte wereld, waar alles weer normaal en gangbaar zou zijn. Waar ik zelf weer zou bepalen hoe laat ik op zou staan en wat en wanneer ik zou eten. Het contrast tussen Wie is de Mol? en het alledaagse leek even onoverbrugbaar en ik wilde er niet aan geloven. Het voelde alsof ik had gefaald. Voor het eerst had ik iets niet afmaakt. Voortijdig naar huis. Geen weet van de uitkomst van het avontuur van je leven. Want dat is het, zo wist ik nu.

Toch vloog ik de volgende ochtend terug naar Portland in een zespersoons vliegtuigje, alleen dit keer en zonder Mollega's. Met een roze gelukssteen in m’n hand, die ik van één van onze drivers had gekregen, keek ik uit over de besneeuwde bergtoppen en de rivier waarlangs we een paar dagen eerder nog hadden gereden. De countrymuziek was nog hoorbaar. En hoe graag ik de piloot ook had gevraagd rechtsomkeert te maken, kon ik niet anders dan me neer te leggen bij de situatie. En vanaf dat moment was de vraag ‘Wie is de Mol?’ niet langer zo relevant (oké, ik wil het godverdomme weten!). Maar waarom zou je je daar ook druk om maken als je negen nieuwe vrienden hebt gemaakt, en een waanzinnig hardwerkende crew met regisseur Rick aan het hoofd met open mond en diep respect hebt mogen gadeslaan? Een diepe buiging en eeuwige dank!

En nu moet ik écht stoppen, 34 ongelezen berichten in de WIDM-appgroep sinds ik dit stukje typ. We hebben dus nog dagelijks contact. Kunnen niet zonder elkaar. Pathetisch en vermoeiend. Maar ook dat hoort erbij.