Dagboek van een afvaller. Ik sta op een prachtige locatie in China, met een uitzicht om nooit te vergeten. 

Het is het einde van de middag, broeierig warm en we zitten op een pleintje waar veel locals met hun kinderen zitten.
We zijn een bezienswaardigheid, mensen willen met ons op de foto, met die wittige lange mensen. We hebben veel gelachen die dag, ik bedenk me hoe ik het naar m’n zin heb en geniet van alles dat ik al heb mogen meemaken.  Ik ben blij dat ik met deze mensen dit avontuur mag beleven.
We gaan zo beginnen aan de tweede test en executie, ik heb nog helemaal geen zin om die 18-urige reis naar huis te maken, zeker niet in m’n eentje. Ik wil nog panda’s zien, draken, de cultuur, de mensen, de Yangtze, de muur, de Buddha van Leshan, al weet ik niet of we daar daadwerkelijk gaan komen: ik hoop het vanuit m’n tenen.
Ik ga op een bankje zitten, en bekijk m’n laatste aantekeningen, wie deed wat, wie stond waar, wie bracht geld binnen, wie niet.
Er komt er een jongetje naar me toe ik schat hem drie jaar, hij pakt mijn hand, zo kijken we even naar elkaar, hand in hand, zijn moeder lacht naar me, ik lach terug. 
Ik schiet vol van dat kleine mannetje dat me zomaar even gedag komt zeggen. Leonie komt bij me zitten en vraagt of ik al weet wat ik ga doen, op wie ik in ga zetten met de test. Ik weet het, en ik weet het ook niet, want met dit spel weet je het nooit. Ik maak de test, mijn hoofd draait overuren, wie wat met wie waar wanneer, ik zet m’n zwarte vrijstelling vriend in en loop naar de anderen.
Als iedereen klaar is lopen we naar het midden van het plein waar Rik al zit, achter zijn tafel, met zijn scherm.
We gaan zitten, eigenlijk heeft niemand hier zin in.
Rik zegt m’n naam, mijn scherm is rood en voor ik het weet sta ik iedereen te omhelzen en word ik in no time bij de groep weggehaald. Ik neem razendsnel afscheid van de Crew.  Rik stelt me nog wat vragen die ik met een brok in mijn keel beantwoord en dan zit ik voor ik het zelf goed en wel doorheb in een taxi naar een hotel waar ik die nacht zal slapen alvorens ik de volgende dag in m’n eentje richting Amsterdam zal vliegen. Je begrijpt, lekker slapen zat er niet echt in, de volgende dag heb ik m’n oogballen nog net niet uit m’n hoofd gejankt in de lobby van het veel te grote Chinese hotel waar ik verbleef. Ik kon niet meer stoppen. De lieve dames die achter de bar werkten brachten me ongevraagde kopjes koffie, aaiden over m’n arm, gaven me zakdoekjes en spraken zachte Chinese woorden, en ook al verstond ik ze niet, begrijpen deed ik ze wel.
Tijdens die 18 uur durende reis, kwam alles langs, de opening, de dam, de controlekamer met Nathan, de lol, de prachtige natuur, de geur, de klanken, de Yellow River, de taxi opdracht, de Tempels. En de zure pijn in de onderbuik vanwege het vroege afscheid. Hoe relatief kort het ook was: dit had ik nooit willen missen wát een avontuur, wát een land, en wat een leuke mensen heb ik ontmoet. Tuurlijk had ik de mol willen grijpen, maar zoals Lao-Tse ooit al zei: “Wie een tunnel bouwt voor een ander, rijdt er zelf in “en dat ie gelijk had.

Ik ben dankbaar dat ik mee mocht, dankbaar voor de ervaring het was een fantastisch! Xièxiè La!